
schreef Ekama: Aan Directeuren komtalle lo f toe, dat zij
dit pronkstuk hebben aangekocht, daar het welligt
anders buiten ’s landsgegaan zou zijn. Dit kostbaarstuk
is in een fraai en zeer doelmatig staand lijstwerk
geplaatst en Staat midden in de kunstzaal0. Het was aan
Ehnle, de beheerder van de Kunstverzamelingen, te
danken dat door Teylers Stichting in aprii 1859 de
overheerlijke en onovertrefbare tekening op de Amster-
damse veiling van de verzameling van Jacques Moyet
verworven werd voor / 1630,-6. Het betrof een belang-
rijke aankoop, dat jaar slechts overtroffen door een
schilderij van Johannes Bosboom7.
Een verklaring voor de grote appreciatie voor deze
tekening moet worden gezocht in een combinatie van
factoren. In de eerste plaats was het origineel door zowel
het onderwerp als de uitvoering een uiterst populair
schilderij; tot het midden van de vorige eeuw was het zelfs
meer geliefd dan Rembrandts Nachtwacht dat in dezelfde
zaal van het Trippenhuis hing8. Van der Heist beeldde de
feestdis af waarmee op 18 juni 1648 in de Sint-Joris- of
Voetboogdoelen te Amsterdam het sluiten van de Vrede
van Münster werd gevierd. Daamaast hadden herhalin-
gen en kopieën in de eerste helft van de negentiende eeuw
nog niet een negatieve klank en het was voor de twintig-
jarige Couwenberg zelfs mogelijk door middel van deze
natekening - in eerste instantie bedoeld als werktekening
voor een reproduktieprent- zijn reputatie als kunstenaar
te vestigen. Echter voordat de tekening in het koper
overgebracht was, overleed Couwenberg in 1845, amper
31 jaar oud.
Afb. 2. Johan Conrad Greive, De kunstzaal in Teylers Museum
(1862); inv.nr. DD 42“.
In 183 3 werd het in het Rijksmuseum als een groot gemis
gevoeld dat er van De Schuttersmaaltijd geen goede
reproduktieprent bestand. Men vatte het plan op door
Benoit Taurel (1794-1859), directeur van de Graveer-
school der Koninklijke Academie van Beeidende Künsten
in Amsterdam, een gravure te laten maken. Taurel liet zijn
leerling Couwenberg de werktekening uitvoeren. Omdat
het schilderij exact op een achtste van de wäre grootte
moest worden weergegeven, gebruikte de laatste als
hulpmiddel een stuk kwadraatraam: een raam van de
grootte van het stuk verdeeld in kleine ruiten die men in
evenredigheid verkleind op de teekening overbrengt. Er
moest met omzichtigheid worden gehandeld en alles werd
in het werk gesteld om de geringste beschadiging aan het
origineel te voorkomen. Binnen het raam werden de ruiten
door middel van zijden draden gevormd. Zonder enig
gevaar kon het worden opgelicht, waardoor het schilderij
ongehinderd bewonderd kon worden. Het raam was vrij
kostbaar geweest maar kon vermaakt worden tot een
nieuw spieraam9. Couwenbergs in 1834 voltooide tekening
geeft het schilderij ingelijst en met naambord weer. In
1856 schrijft de dichter W. J. Hofdijk dat Couwenberg
met al de liefde die de eene waarachtige kunstenaar den
arbeid des anderen toedraagt, met al de innige wärmte,
al de geestdrift, die er zijn boezem voor ontvlamt te werk
was gegaan. Het resultaat was in de ogen van de auteur
letterlijk uniek om de juistheid, zuiverheid, uitvoerigheid
en volmaakte schoonheid. Hadde oude Meester (Van der
Heist) haar aanschouwd, hij zou hebben gezegd:
'Wanneer ik niet die Schilderij had vervaardigd, zou ik
gewenscht hebben, de teekenaar dezer kopij te zijn ’'0.
Ook Ekama is enkele jaren later ervan overtuigd dat
Couwenberg in de waren geest van den hooggeroemden
Schilder de tekening heeft vervaardigd en herhaalt
Hofdijks opmerking dat zij zo nauwkeurig, zuiver en
uiterst uitvoerig getekend en gevolgd is dat men waar-
schijnlijk nergens een blad van een dergelijk volmaakte
schoonheid zal vinden11.
Vermoedelijk is het uiteindelijk de bedoeling geweest dat
niet Taurel maar Couwenberg zelf de gravure zou maken.
Zover is het echter door diens vroege dood niet gekomen.
Al tweejaareerder was De Schuttersmaaltijd opgenomen
in de tekeningenverzameling van Jacques Moyet. In de
jaren 1848-1850 was het de graveur Johan Wilhelm
Kaiser (1813-1900) die zieh voor de reproduktieprent
baseerde op Couwenbergs natekening, hiertoe door de
eigenaar in Staat gesteld. De tijdgenoten waren buiten-
gewoon onder de indruk dat hij een dergelijk omvangrijke
taakop zieh nam. Pas na zevenjaar, in 1855, was de prent
helemaal af en werd uitgegeven door Frans Buffa &
Zonen te Amsterdam. Kaiser oogstte met deze kapitale
gravure veel succes12.
Couwenbergs Schuttersmaaltijd wordt dit najaar weer als
pronkstuk in de oorspronkelijke standaard getoond tijdens
de tentoonstelling HERHALING OF VERTALING?
Natekeningen uit de achttiende en negentiende eeuw. In
de vitrines en de prentenmolen in de Eerste Schilderijen-
zaal worden achttiende- en negentiende-eeuwse bladen
uit de eigen verzameling geèxposeerd naar tekeningen,
prenten en met name schilderijen. Het is niet verwonder-
lijk dat juist in Teylers Museum natekeningen bewaard
zijn gebleven. De tekeningencollectie werd voomamelijk
in de jaren 1780-1850 gevormd: de periode waarin
uitgewerkte natekeningen geliefd waren. De achtereen-
volgende beheerders van de Kunstverzamelingen, Wy-
brand Hendriks, Gerrit Jan Michaelis en Adrianus
Johannes Ehnle, verzamelden ze niet alleen; zoals veel
kuristenaars en dilettanten destijds, beoefenden zij ook
zelf het natekenen naar Hollandse zeventiende-eeuwse
meesters.
Zelden staan natekeningen in de belangstelling. Het
natekenen van meesterwerken - tegenwoordig slechts
beoefend door amateurs en straattekenaars - wordt niet
als een artistieke en eervolle bezigheid gezien. In de
achttiende en negentiende eeuw was dat anders. Op grote
schaal werd door zowel kunstliefhebbers als professionele
kunstenaars getekend naar kunstwerken. Overigens was
het natekenen al veel vroeger gebruikelijk. Vanaf de
zestiende eeuw bestand de basis van de tekenopleiding uit
het tekenen naar tekeningen of prenten gevolgd door het
tekenen naar schilderijen. Volleerde kunstenaars legden
regelmatig het werk van anderen in tekeningen vast en
vormden zo een schat aan composities waaruit, indien
nodig, geput werd. Daamaast werd er veelvuldig nage-
tekend ten behoeve van de reproduktiegrafiek. In de
achttiende eeuw echter werden gedetailleerde en meestal
Afb. 3. A art Schouman, Het g ra f van Prins Willem van Oranje in de
Nieuwe Kerk te Delft naar Gerard Hoekgeest (1651); inv.nr. U
21.
in kleuren uitgevoerde tekeningen naar het werk van
kunstenaars als Wouwerman, Van Ostade en Van
Huysum als verzamelobject populair. Dit hing samen met
de heersende voorliefde voor het vormen van tekeningen-
collecties, gekoppeld aan een groeiend nationaal besef.
Het laatste uitte zieh in een belangstelling voor en
herwaardering van de zeventiende-eeuwse Nederlandse
schilderkunst met haar tijdens het classicisme uit de gratie
geraakte ‘gewone’ onderwerpen als het landschap, het
intérieur en het stilleven. Verzamelaars gaven opdracht
om ‘oude meesters’ in binnen- en buitenlandse collecties
na te tekenen. Zo liet de Amsterdamse verzamelaar Ploos
van Amstel zestien schilderijen in de verzameling van
Prins Willem V overbrengen uyt de taal der Olyverven in
de taal der Waterverven door de hierin uiterst kundige
Aart Schouman (afb. 3). De populariteit van het natekenen
zou voortduren tot in de negentiende eeuw. Couwenbergs
Schuttersmaaltijd is een laatste hoogtepunt. Na de
uitvinding van de fotografie zou tegelijk met de vraag naar
zelfstandige natekeningen en graveurstekeningen voor
reproduktieprenten ook de waardering voor deze werken
snel afnemen. Het natekenen en kopieren werd tot in deze
eeuw gepropageerd tijdens de opleiding tot kunstenaar,
maar is inmiddels aan de Nederlandse académies in
onbruik geraakt.
Renske Jellema
Noten
1. Johan Conrad Greive (Amsterdam 1837-1891 Amsterdam),
De kunstzaal in Teylers Museum (1862); DD 42d; ges. ‘J.C. Greive
Jr. dei’; zwart krijt; 555 x 700 mm. In 1862 werden drie tekeningen
van Greive met het museum tot onderwerp aangekocht voor
/ 1200,-.
2. Michiel Kersten, Een schilderijenzaal of een gehoorzaal. De
polemiek tussen Directeuren en Genootschappen over de bestem-
ming van de ruimte onder de leeszaal van Teylers Stichting (1824-
1829); Teylers Museum Magazijn 13 (heifst ’86), p. 10 (afb. 11).
3. Henricus Wilhelmus Couwenberg (Den Haag 1814-1845 Amsterdam),
De Schuttersmaaltijd in de Voetboogdoelen te Amsterdam
ter viering van het sluiten van de Vrede van Münster (18 ju n i
1648) naar Bartholomeus van der Heist; BB 34; pen en penseel in
grijs en zwart; 465 x 871 (met kader); r.o. (pen in grijs): ‘H. W.
Couwenberg d e f 1834. J. Immerzeel Jr., De levens en werken der
Hollandse en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs
en bouwmeesters van hetbegin der vijftiende eeuw tot heden (3 dln.),
Amsterdam 1842-1843, dl. I, p. 152; dl. II, p. 29. C. Kramm, De
levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders (6
dln. +aanh.), Amsterdam 1857-1864, dl. I, p. 285; dl. III p. 688 en
pp. 831-832. P. J. J. van Thiel, Het Rijksmuseum in het Trippenhuis,
1814-1885 (IV): Kopiisten en fotografen, Bulletin van het
Rijksmuseum 30 (1982), pp. 69-72.
4. Bartholomeus van der Heist (Haarlem 1613-1670 Amsterdam),
De Schuttersmaaltijd in de Voetboogdoelen te Amsterdam
ter viering van het sluiten van de Vrede van Münster (18 ju n i 1648);
Rijksmuseum te Amsterdam inv.nr. C 2; olieverf op doek; 232 x 547
cm; gesigneerd en gedateerd.
5. C. Ekama, Teylers Fundatie, 1867-1886, fol 17-19 (Archief
Teyler nr. 78).
6. Vlg. Moyet, Amsterdam 12 april 1859, p. 31-32 aan Teylers
Stichting voor fl. 1630,-. Kramm, op. cit. (noot 3) dl. IV (1860), pp.
172-173.