
V O O R W O O R D
Bij schrijven Nr. 71 van 3 December 1925 deed het College van
Gedeputeerde Staten van Drenthe aan „De Commissie van Bestuur
van het Provinciaal Museum van Oudheden en Geschiedkundige voor-
werpen in Drenthe” een exemplaar toekomen van de geteekende en
geregistreerde akte van schenking, waarbij door den Heer T. H.
O l d e n h u i s G r a t a ma te Assen aan de Provincie eene verzame-
ling munten, penningen, médaillés enz. en verdere voorwerpen als
daarin vermeld werd geschonken. Tevens noodigde het genoemde
College de Museumcommissie uit, na aan haar de geschonken voorwerpen
te hebben overgedragen, de bewuste verzameling in het
Museum te plaatsen, ze voor de Provincie te beheeren en verder over-
eenkomstig de voorwaarden der schenking te handelen. Daarbij werd
nog in het bijzonder de aandacht gevestigd op de voorwaarde, om door
of vanwege de Commissie, binnen een nader bepaalden termijn, een
catalogus samen te stellen. Het College van Gedeputeerde Staten
voegde hieraan ten besluite nog het verzoek toe, voor de naleving
dier voorwaarde wel te willen zorg dragen, terwijl het gaarne den
catalogus in drievoud tegemoet zou zien.
Door allerlei omstandigheden is evenwel, zij het met medeweten
van den schenker, de voor de totstandkoming van den catalogus
gestelde termijn in het gedrang gekomen, doordat eigenlijk pas in
December 1932 het beschrijvingswerk een aanvang kon nemen. Zoo-
doende kon de catalogus eerst in den Herfst van 1936 worden afge-
sloten. Dat dit ten slotte geschied is, is te danken aan Mejuffrouw
G. J. A. te n Ho l t e , die mij sedert November 1933, als vrijwillig
assistente bij het Biologisch Archeologisch Instituut der Rijks-Universi-
teit te Groningen, op de meest effectieve wijze ter zijde stond. Met de
grootste erkentelijkheid zij hier vastgesteld, dat de bewuste catalogus,
waaraan zij een groot gedeelte van haar tijd gewijd heeft, dan ook
beschouwd mag worden als te zijn haar werk, waaraan door onder-
geteekende hoogstens eenige leiding is gegeven. Dit neemt niet weg,
dat ook anderen zieh ten aanzien van de totstandkoming verdienstelijk
hebben gemaakt. Behalve wijlen de Heer J. A. R. K y m m e 1 1, in leven
gedurende lange jaren Secretaris van de Museumcommissie, van wiens
hand een, zij het slechts zeer onvolledige, beschrijvende lijst bij de
tegelijk met de verzameling geschonken boekwerken werd aangetroffen,
verdient hier in de eerste plaats genoemd te worden Mejuffrouw
T. V e n e m a en voorts Mejuffrouw A. S m i t h en Mejuffrouw Mr. A.
T. W. L u n s i n g h M e ij e r. De beide eerstgenoemde dames ver-
zorgden een gedeelte van de penningen, de vroeg-middeleeuwsche en
de Nederlandsche munten; Mejuffrouw Mr. L u n s i n g h Me i j e r
behandelde de Engelsche munten.
Sedert November 1933 is het werk meer systematisch en als geheel
ter hand genomen door het maken van een algemeen indeelingssysteem.
Daarbij diende de catalogus van de muntverzameling van het Konink-
lijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam, vervaardigd door