
1 '6 >
te e r en , en de Heer Joan Dominicus Schultze, een In de Natuurlyke Hiftorie
zeer ervaaren, fchoon maar iB Jaaren oud zynde Vriend, heeft zulks gelukkig
.Ondernomen en de volmaakte Gedaante dezer Vreemdelingen herlteld.
Elk van deze 'Plant - Dieren beflaat uit een byna hoornachtigen Steel en uit
■ het Lichaam. De Steel is hol, witgeel van Kleur uit kleine Ringen zamènge-
voegd, in ’t Midden langsheen gefpleeten, en heeft groote Gelykheid met dat
Gedeelte des Steels van veele Bloemen, ’ t welk by de Kruidkenners Spatha genoemd
word. Het Lichaam is geformd uit een V e l , zo fterk als Leder, glad
en eenigzins doorfchynende. Herneemt in de Spatha, o f, gelyk de Heer Pro-
feflbr Oeder dit W o o rd vertaald., in de Bloemfchede, een puntig Begin, vervolgens
wyder wordende gelykt het naar eene platgedrukte langwerpige Blaas,,
én eindigd in eene flompe Punt. Het heeft een’ vooruitftaanden openen Mond
én een dergelyken, doch met eene fters gedaantige Sluiting toegeflotenen Anus o f
Aars, en is van duidelyke Ingewanden voorzien, welken aan de beide Einden, aan
den Mond en Anus valt gehecht zyn. Dezen hebben naar ’t uiterlyk Aanzien eene
zwartachtige Kleur, en die der Lichaatnen zelfs evenaard de Kleur der Tiggel-
fteenen , zynde echter in den Spiritus, daar ze thans in bewaard worden, mer-
kelyk verbleekt.
Het even gemelde, heeft plaats omtrent alle drie Plant-Dieren, zynde daarin
geene Uitzondering, en nóchtans ïs ’er niettegenftaande deze Gelykheid, een
wezendlyk Onderfeheid in dezelven, gemerkt hunne Lengte en Grootteniet
eveneens en de Gedaante der Lichaamen zelfs verfchillende is. Want het grotrt-
fte is ï 3 , het middelfte 1 2 , en het kleinfte 10 Rhynlandfche Duimen lang. Zo
gering dit Onderfeheid fchynt te z yn , word het egter zeer aanmerkelyk ,
vermits het Lichaam van ’t grootfte Plant - Dier f en een halven D u im ,
en de naauwelyks 2 Linten dikke Steel 7 en een halven Duim lang ïs , zynde-
in tegendeel het Lichaam van het tweede maar 3 en een halven, doch deszelfs'
Steel , die niet fterker dan de Steel van ’t eerftgemelde i s , 8 en een halven
Duim lang, waardoor in het geheele Befiag dezer Plant-Dieren, te meer na-
demaal hunne Lichaamen in ’t Midden byna eenerlei Diameter hebben, eene
zeer verfchillende Evenredigheid ontftaat., ’t welk in hunne Afbeelding op de
bygevöegde Plaat naauwkeurig is aangetoond , en dus door het Befchouwen
derzelven gemakkelyker, dan door eene wydluftige Befchryvïng, kan begree-
pen worden. O f men nu deze Verfcheidenheit zoude tonnen houden voor
het Onderfeheid der Kunne, dan o f miffehien het eene dezer Plant Dieren jong
e r , en het andere ouder zy ? ben ik niet ïn ftaat, om te beflilTen. Ik merite
derhalvennog maar aan, dat dezelven noch Gogen, noeli Ooren, noch Voel-
hoorens, noch Zwemtuïgen, noch dgentlyke Teeldeelen, noeh andere Lee-
den hebben; dat de beide op hun’ natuurlyken V o e t nog ftaande Plant-Dieren
elkander den Rug toekeeren; dat het grootfte met veel Koraal M o s , inzonder?
< 1 >
derheid aan dén Steel, begroeid, en eindelyk, dat deszelfs Begin tot aan het ir r t y
geteekende Gat dikker, dan de Red des Steels zy ; waaruit men zoude konnen
gillen, dat mifïchien hier het derde zyn’ natuurlvken S t a nd e n gevölglyk zy-
nen Oorfprong uit het grootfte Plant-Dier gehad hebbe..
Dit derde, o f van zyne Standplaats afgefcheurde Plant.-Dier, dat, in allen
deele het voorheen befchreevene kleinere, en met B. B. B. geteekende, evenaard,
behalven dat het een weinig korter is , heb ik , om de inwendige Ge-
fleldheid te ontdekken, van den Mond a f tot aan den Anus opengelheden, en
hetzelve in die Geilalte met het omgekeerde V e l doen afheelden. Dit, V e l
beftaat uit twee Bladen, hunne Oppervlakte heeft eene glanzende fneeuwwitte
Kleur, en de Mond is op dezelve met een vleefchachtigen Rand omzoomd. Het
Ingewand zelfs-beftaat uit agter elkander geplaatfte Buifen, uit een klierachtig.
Lichaam, en uit veele in een geflingerde zenuwachtige, nevens veele andere
naar. Hairbuisjes gdykende Draaden., Het evengenieJde langwerpige uit ver-
Ibheidene met Zenuwen doorweevepe Bolletjes zamengeftelde klierachtig L ichaam
beflaat ’t middenen is door de aan alie kanten daar aan leggende Builen
omringd en dus fchier voor ’t Gezicht verborgen. Deze zyn by Paaren
geplaatsd, .en rt Begin der beiden van ’t eerfte Paar is gekromd en puntig omtrent
by den Mond,, door welken z y , gelyk ik met veele Waarfebynlykheid
giuL, naar buiten konnen komen. Van hier a f aan Itrekken zy zich nederwaarts1
u it , den Anusdicht voorby , tot in het benedenfte Einde van het Lichaam
doch keeren van daar weder terug. naar.om hoog en klimmen, knobbelig geworden
zynde , voorwaards recht op tot in de bovenlle Punt, gaan vervolgens
zywaards by de gemelde Klieren wederom naar om laag, doch keeren nog eens
terug en komen achterwaard*tot dezelfde Hoogte, daar ze eindelyk in eene ne-
dergaande Middelhuis veranderen, die, gelyk de twee. naait daar aan leggen;
d e , met zwarte Vuiligheid opgevuld is. Doorgaans zyn alle deze Biiifen wit ■
en teder , de voorlten echter zyn wat llerker en valter, dan de aehterlten en'
het gekromde puntige Begin van. de twee allereerlïen fchynd het Werktuig
te zyn, waarmede het Plant-Dier zyn Voedzel niet alleen grypt o f vangt maar'
©ok m den Mond brengd en nuttigd;- want, naar allen aanzien, konnen deeze
het Schepzel voor Vang-Pooten, en ook voor Zuigers verflrekken. Laatfte-
§ t bebbe lk nog aantemerken, dat de Ingewanden het geheele Hol, dat door
het V e l van ’t Lichaam geformd word, niet opvullen, en dat ze aan de-rechter
Hand naby den Anus met een ongemeen fraai getekend wit netaehtig V e l omgord
zyn, t welk miflêhien maar een Overblyfzel is van een prachtig Over»
trekzel, waarin voorheen alle inwendige Deden zyn beflooten geweeft Want
men kan, helaas! meer dan te duidelyk z ie n , dat de binnenlte Gefteldheid
dezer Plant-Dieren door hunne Opdroging zeer veel' geleden heeft.
D E