
o >
g e ly k , te overwihnen r die hem wederhouden, van door te dringen', tot in Hef,
binnen fte der Natuur. En hoewel ook alle deze Pogingen niet met dat Gevolg
bekroond worden, ’t Welk hy ’er van wenfcht en verwacht, zo is hy
nochtans niet zonder alle Onderrechting gebleven, maar heeft verbazende Ontdekkingen
op de Aarde en aan den Hemel gemaakt, en om deze Oogmerkea
te beryken, de verwonderenswaardigfte Konften uitgevonden. Want hy heeft
de Aarde, de Zee en de Lucht doorzogt, en overal oneindig veel levenloofe
en levendige- Schepzels ontmoet, zelfs heeft hy zich overreed, dat de laatften
o f Dieren , o f Planten zyn , en dat deze elkander zo naby komen , dat men
fchier niet w e e t,. o f men verfcheidene derzelven tot de eerften, dan tot de laat-
flen moet betrekken,.
• Volgens de nieuwfïe Waarnemingen is het zekerr. dat dè Planten door eene
erdentelyke Voortteeling ontdaan. Verre de meeften, maar weinigen uitgezonderd
, komen uit het Zaad voort, doch allen beveftigen zy zich door of met
hare Wortelen, zy groeijen tot eene bepaalde Grootte, zy zyn niet ganfchelyk
zonder Gevoel, de Beweeging , o f Omloop der V o g ten , is zekeriyk in dezel-
v en , zy worden gevoed,. zy geven Uitwaazemingen van zich , zy teelen baars
gelyken, en zy verwelken of bederven dan vroeger, dan laater, na- dat hare
T y d bepaald is; doch de willekeurige Verandering van Plaats is haar ten eene-
maale ontzegd, zy moeten derhalven de geheele T y d , zo lange zy duuren ,
noodzakelyk daar ter plaatfe blyven, waar zy hare Wortels gefchoten hebben,
en konnen niet dan geweldiger wyze verplaatft worden. Men ontmoet de Planten
op de Oppervlakte van de Aarde en ’t Wa ter, ook onder hetzelve en in
den Afgrond der Z e e , zelfs ook op andere haars gelyken-, als mede onder de
Aarde, en zy z yn , wegens hare Menigte, ontelbaar.
D e Dieren worden geteeld en geboren; zy ontfangen hun Vbedzel door den
Mond, en ontlaflen zich wederom van het onnutte, na dat de Verteering ge-
fchied i s , zy groeijen, hebben Zintuigen, Overleg en willekeurige Beweegin-
gen,- en , om deze werkfïellig te maaken, zyn zy van Leden ,. door ongelooflyke-
Konft geformd, voorzien; zy leven, deels eenzaam, deels gezellig; zy planten
door de Bevruchting hun Gellacht vo o r t, en flerven, als hunne Dagen ten
einde zyn. Hun Verb ly f is op en onder de Aarde, in de Lucht, in en op het
W a te r , op de Planten, op andere Dieren en in dezelven, en zy fchynen in
Menigte en Verfcheidenheid het Planten -R y k nog te overtreffen. Dus zyn ’er
ónder de Dieren, die eene hun eigene Levenswyze en Huishouding hebben ,
als mede onder de Planten, zo veele Geflachten en Soorten, dat zy niet konnen
geteld worden, en als een Natuurkundige meend, dat hy de meeften derzelven
k en d , zo ontmoet hy onverwachts by toeval geheele nieuwe en nog onbekende,
welken hem, tot zyn Vermaak, van de opgevatte verkeerde Meening terug leiden. Hy
'mmf j |
'Hy -onderzoekt derhalven de Soorten en Geflachten der Dieren der Planten
en der overige natuurlyke Zeldzaamheden, zonder ooit deze Navorfchine te
konnen eindigen ■ ; hy bemoeid zich met den Bouw der Lichaamen van deze
Schepzelen., zonder hem te konnen doorgronden; hy fpoord de Levenswyze en
Eigenfchappen der Levendigen na., zonder dezelven te konnen ontdekken; hy
houd zich bezig met het -Onderzoek der Deelen, waaruit de Levenloofe beftaan ,
zonder ze behoorlyk te konnen ontvouwen, en nochtans word hy niet moede,
ma« veel eer aldoor ieveriger in zyne Onderneemingen, vermits zyn V ly t en
Arbeid nooit onbelqond biyft. Want wat kan met de Gewaarwording veree-
Jeken worden die in hem ontftaat, wanneer by in den onmeetelyken Overvloed
der gefchapene Dingen den Maaker der Natuur als ware het aanfchouwd
en met Handen ta ft, en bemerkt., dat de Schikking van elk Lichaam, van ieder
Plant en van elk Dier wel degelyk even eens als zyne eigene het Oogmerk
beantwoord., doch dat hy boven alle dezelven met een Voorrecht bedeeld is ,
waardoor hy verzekerd wo rd, dat zyn tegenwoordig.Leven Hechts een kort
Verblyf m een der Voorhoven van het Toekomende z y , alwaar hy derhalven
aan de Overzyde van het Graf grotere Ophelderingen zyner Kennis ongetwyf-
feld kan verwachten. ° J
- Eene w f tan d ig e Befchouwing der Natuur is gevolgiyk de Bronader der zuiverde
Welluft, en het is in onze befcliaafde en opgehelderde Eeuw geen W o n der,
dat men zo veele Liefhebbers derzelven ontmoet. Mogten deze maar door-
gaans de Gelegenheid hebben, o f in ftaat zyn , ten minften iets in ’t groote
B°ek_der Natuur zelfs te ezen en te verftaan, in plaats van zich met verminkte
, o f zelfs met door verkeerde Byvoegzels vervalfchce Affchriften van hetzel-
f te behelpen, hoe zeer zoude niet daardoor onze Kennis omtrent de Werken
des Almagtigen verbeterd worden '! Door vermoeijende Bezigheden afgemat
doorbladere ik met zelden, om my weder te verkwikken, de weinige Bladen
yan dit Boek der INatuur, welken ik bezitte; en in myn Boekvertrek, door na-
tumiyke Zeldzaamheden omringd, komt het my voo r , als ware ik reeds in een’
andere Wereld , in welke ik de wonderbaarlykfte Schepzels aanfehouwe, hunnen
Schepper erkenne en hem met Verrukking en Eerbiedigheid bewondere.
Want ik ymde den Heere der Natuur in ’t verachtelyk Stof zo wel, als in het
grootfte W ereld-Lmhaam; in _’t kleinfte Grasje zo wel, als in den Cederboom;
in de Kaas-Meit zo wel, als in den Oliphant; in de Mugge zo w e l, als in
den Struis -Vog el; in den Polyp zo wel, ais in den Walvifch , en elk dezer
Schepzelen is naar alle zyne Deelen , Leden , en Eigenfchappen, gelyk de
Menfch zelfs, zyns verhevenften Meefters waardig. Hoe gemeenzaam en leer-
ryk deze lpraakloofe_ Leeraars z y n , word men alleen maar door Ondervinding
gewaar; my , ten minften, is hunne Onderrechting akoos'zeer nuttig geweeft';
en fchoon ik wel w e e t , dat ik op alle Piaatftn met de Werken der Almagt
omringd ben, zo worde ik echter door de opgehoopte Menigte der Dingen,
waaruit eene Verzameling van Nat-uraliën beftaat, levendiger, en door menig
A 2 Stuk