
 
		V E R K L A R l i V G  van  deze  AFBEELDING,  
 DEwelke ons aaatvylt het DUCKE HERSEN VLIES van  een  
 onroldrage Kindtje ,  van omtrent  agt maanden  dragts,  
 zynde  dezelve  met de levendige couleur,  niet met het  Penceel  
 gefchildert  ,  maar  tot  verwondering  door  de  Pers  gedrukt,  
 volgens  een  Voorwerp door den  ZEERBEROEMDEN  HEER  PROFESSOR  
 FREDERIK  RUYSCH  zeer konftig toebereyt,  waarinde  
 uyterfteflagadertjes, diezo fyn als dons ofkatoea zyn, met een  
 roode  walchagtige  ftoffe  zyn opgevult.  De inwendige ofholle  
 oppervlakte  vanditvlies,  waar medehet  nadeherflenen  ziet,  
 wort  alhier  vertoont,  te  gelykmechetafgezaagdebekkeneel  
 waar  tegen  'E zelve  als  eeninwesdige  pannevlies vaftzit.  Met  
 de  volgende  letteren  worden vericheyde zaken in deze Afbeelding  
 aangewezen.  
 A.A.  De  uytgeftorte  roode  WafchagtigeilofFe,w-aarn:iedede  
 flagadertjes,  door  hettuffchenicheytzel verfpreyt, voor  
 "t afzagen  van  't  bekkeneel opgevult zyn geweeft.  
 B.B.B.B.  De'takken  van  de  flaap-  en  wervelbeenilagaderen, 
   die  op vericheyde plaatzcn zo fyn ,  als dons of  
 katoen  verbeelt  zyn.  
 C.  De  üagaderen  door  de Fontanel verfpreit, wiens  natuurlyke  
 gelleltenis  zonder  rimpelsis bewaart.  .  
 D.  De  Openinig  van  de Langwerpige  Groeve.  
 E.  De  Langwerpige  Groeve  van  't  dikke  herffenvlies zelfs.  
 F F**** Blaauwe  ftralen  door 't dikke herflenvlies doorfchynende, 
 dewelke takken fchynen te zyn  , uyt  delangwerpige  
 Groefvoortkon:iende,  maar behorcn  eygentlyk  tot het  
 onderleggende  bekkeneel,  tegen  't welke de gemeide  
 Groef  aanzit;  en  zyn  dezelve niet anders,  alsvliezige  
 piaatzen van 't bekkeneel, die nog geen volkome  been.  
 agtige  zelfftandigheydt  hebben  aangenomen.  
 O.O.O.O.O.  Roode Vlekken, verbeeidende eenige u/tftortingen  
 van de roode wafchagtige ftofFe, dewelke echter  
 zeer fyne uyterfte  flagadertjes  zyn, gelyk  zulks  
 klaar  blykt,  wanner  men' t  voorwerp  zelfs  by  
 helder  weer  met  het vergrootglas  belbhouwt.  
 Iii