
Aan Springers tekeningen is echter tot dusverre veel minder aandacht
besteed, terwijl deze toch zeker alleszins de moeite waard zijn, zoals uit deze
expositie möge blijken. De tentoonstelling en de begeieidende cataiogus
werden samengesteld door drs. J. Schaeps, die als vrijwilliger de
wetenschappelijke bewerking van het materiaal op zieh nam. Zijn gedegen en
vruchtbare onderzoek heeft geleid tot tal van nieuwe inzichten omtrent
Springers ontwikkeling als kunstenaar en zijn werkwijze.
i Comelis Springer, Cornelis Springer werd geboren in Amsterdam als
Het Atheneum Illustre zoon van de aannemer en bouwmeester Willem
teAmsterdam, 1876. Springer en zal aanvankelijk 00k voorbestemd zijn
Houtskool, witte geweest om, net als zijn broers, zijn vaders ambacht
dekverf. uit te oefenen. Zijn artistieke aanleg moet echter al
vroeg duidelijk geworden zijn, want in 1833 werd hij
op de Tekenschool geplaatst. De vroegste tekening van
Springer, in de tentoonstelling te zien, dateert uit dat
jaar en stelt de ruine van een kerkgebouw in de
omgeving van Amsterdam voor. In 1833 verliet
Springer de Tekenschool; de daaropvolgende twee jaar
bracht hij door in het atelier van Kaspar Karsen, een
gevierd schilder van stadsgezichten. Diens invloed op
zijn leerling zou van beslissende aard zijn, zoals uit
Springers vroege studies en ontwerpen blijkt. Net als
Karsen legde hij zieh er aanvankelijk op toe,
stadsgezichten te vervaardigen die weliswaar op de
werkelijkheid gebaseerde elementen bevatten, maar
die toch grotendeels aan de fantasie ontsproten waren.
Pas later, vanaf omstreeks 1830, gaat de werkelijkheid
in Springers oeuvre een grotere rol speien: hij begint
dan stadsgezichten te schilderen die herkenbare
situaties in Hollandse steden en dorpen weergeven.
Daarbij maakte hij gebruik van de talloze schetsen die
hij tijdens zijn vele reizen en uitstapjes vanuit
Amsterdam maakte. Overigens betekende dat niet dat
deze stadsgezichten topografisch betrouwbare
weergaven van de werkelijkheid zijn: de kunstenaar
nam aanzienlijke vrijheden met wat hij observeerde en
liet bijvoorbeeld gebouwen die naar zijn smaak
detoneerden weg o f paste hen aan zijn ideaalbeeld
aan. Ook het feit dat hij veel van zijn stadsgezichten in
de zeventiende eeuw plaatste, geeft aan dat het hem
in de eerste plaats om een romantisch sfeerbeeld ging,
niet om een nauwkeurige weergave.
Aan de hand van de schetsboeken en tekeningen heeft
Schaeps de werkwijze van Springer overtuigend weten
te reconstrueren. De kunstenaar heeft in de loop van
zijn leven veel gereisd: een enkele maal naar het
buitenland (reizen naar Duitsland en Belgie zijn
gedocumenteerd) maar vooral in eigen land.
Hollandse steden als Amsterdam, Haarlem, Naarden
en Enkhuizen komen in zijn werk steeds weer terug,
maar hij trok ook door Friesland, Zeeland, Overijssel
en Gelderland. Tijdens deze reizen noteerde hij in zijn
schetsboeken details van gebouwen of hele .
straatgezichten die zijn aandacht trokken.
Kenmerkend is dat zijn belangstelling. daarbij haast
uitsluitend uitging naar de ‘oud-Hollandse’
architectuur van middeleeuwen en renaissance. Zoals
Schaeps opmerkt komt, in de talrijke tekeningen en
schilderijen die Springer van Enkhuizen maakte, het
klassicistische stadhuis, een van de meest opvallende
2 Comelis Springer,
Schetsboekblad: Hotel
’t Wapen van Zutphen
teHarderwijk, 1862.
3 Comelis Springer,
Bosgezicht, omstreeks
i888-’9o. Houtskool,
witte dekverf.
bouwwerken in die stad, niet voor. De ter plaatse
gemaakte schetsen combineerde de kunstenaar
vervolgens in zijn atelier in compositieontwerpen, die
aan de basis van zijn schilderijen lagen. Vooral later in
zijn loopbaan gaan dergelijke ontwerpen een
belangrijke rol speien. Uitgevoerd in houtskool,
dikwijls beschermd met een lichte vernislaag, geven
deze compositietekeningen het definitieve ontwerp
voor het overeenkomstige schilderij op wäre grootte
tot in detail weer.
De vraag naar Springers geschilderde stadsgezichten
was gaandeweg zo groot geworden, dat de kunstenaar
vanaf omstreeks 1833 in Staat was alleen nog op
bestelling te werken.
Potentiele klanten konden in zijn atelier op basis van
deze uitvoerige compositieontwerpen een bestelling
voor een schilderij plaatsen. In de tentoonstelling is
een dergelijke houtskooltekening opgenomen voor
een schilderij dat zieh ook in het bezit van het
museum bevindt: het Atheneum Illustre te Amsterdam,
daterend uit 1878. In een opzicht wijkt de tekening,
die in 1876 ontstond, echter af van het schilderij: de
aankleding met figuren is verschillend. Springer was
gewoon, de stoffage van zijn schilderijen pas in een
laat Stadium vast te stellen.
Daartoe liet hij dan modellen in toepasselijke kleding
in zijn atelier poseren en maakte hij nauwkeurige
figuurstudies in een schetsboek. Zoals Kraayenga
reeds opmerkte, zijn de studies voor de figuren op het
schilderij van het Atheneum Illustre te herkennen in
een van de schetsboeken uit de schenking van de
dames Springer, zodat op de tentoonstelling
verschillende stadia uit de ontstaansgeschiedenis van
dit schilderij te zien zijn.
Een apart onderdeel van Springers getekende oeuvre
vormen zijn waterverftekeningen. In sommige gevallen
herhalen deze composities van zijn schilderijen, in
andere — meestal op kleiner formaat — maakte hij
sfeerbeelden van stille straatjes en achterbuurtjes, die
hij als ‘albumschilderijtjes’ bestempelde.
Deze waterverftekeningen werden als zelfstandige
kunstwerken gemaakt en waren bestemd voor
collectioneurs, die ze gretig verzamelden. Springers
schilderijen geven bijna zonder uitzondering
stadsgezichten te zien; des te verrassender is het,
onder zijn tekeningen en schetsen een groot aantal
landschappen aan te treffen. Sedert zijn leertijd aan de
Tekenschool, waar hij les kreeg van de
landschapschilder H.G. ten Cate, was Springer zieh
kennelijk voor dit onderwerp blijven interesseren. In
de tentoonstelling zijn enkele vroege, met waterverf
ingekleurde studies van rotsen en planten opgenomen,
waarvan er een ontstond tijdens een reis die Springer
in 1841 längs de Rijn maakte. Er zijn op groot formaat
getekende potloodstudies van de heide rond Elspeet,
daterend uit 1867 en ’68. Er zijn late krijttekeningen,
ingekleurd met waterverf en dekverf, die
boslandschappen weergeven rond Hilversum, de
plaats waar de schilder zieh tegen het einde van zijn
leven gevestigd had. Ook de schetsboeken bevatten
talrijke landschappen, dikwijls onverwacht spontaan
en met veel gevoel voor sfeer en lichtval opgetekend.
Spontaniteit is overigens niet een karaktertrek die
men snel geneigd zou zijn, met Springer in verband te
brengen. De weloverwogen werkwijze die hij, zoals uit
de voorbereidende studies blijkt, hanteerde bij het
componeren van zijn schilderijen laat zieh niet goed
combineren met de geinspireerde bevlogenheid die
men graag toedicht aan kunstenaars uit de
romantische periode. Vooral Springers schilderijen,
met hun uitgekiende, dikwijls repetitieve opbouw,
hun wat voorspelbare effecten en nauwkeurige
afwerking zouden wellicht aanleiding kunnen geven,
de schilder eerder als ambachtsman dan als
kunstenaar te bestempelen. Het ontbrak hem aan de
verbeeldingskracht van de wäre romantici, terwijl hij
anderzijds toch ook niet in Staat was, zieh zo sterk
door de realiteit te laten inspireren als de schilders
van de Haagse School. Dat Springers kunstenaarschap
echter wel degelijk spontane en intui'tieve kanten
kende, blijkt heel duidelijk uit zijn tekeningen. Het is
daarom des te verheugender dat nu, dank zij de
schenking van de dames Springer, in een
tentoonstelling ook dit facet van het werk van de
kunstenaar belicht kan worden.
Carel van Tuyll