uitgave opgevat ; het zouden platen zijn, vervaardigd volgens een procédé, uitgevonden door den lithograaf Steuerwald.
Het boek is echter nooit tot stand gekomen.
Het Kabinet zelf, waar zieh de afgebeelde stukken in bevinden, wordt de eerste maal vermeld in een
Koninklijk besluit van 1 Mei 1816, waarin de Directeur van ’sRijks Museum te Amsterdam gemachtigd wordt om
aan den heer De Jonge af te staan de daar aanwezige munten en penningen. In drie kisten kwamen zij naar
’s-Gravenhage en werden daar geplaatst in het gebouw der Bibliotheek (toen Mauritshuis, in 1829 ging men over
naar het tegenwoordige gebouw in het Voorhout). Koning Willem I gelastte, dat daar ook zouden worden
bewaard de munten, penningen en gesneden steenen, die door de stadhouders Willem IV en Willem V verzameld
waren en die tijdens den Franschen tijd te Oranienstein aan de Lahn gediend hadden als speelgoed voor de prinsen
van Oranje. Willem I deed zeer veel voor het Penningkabinet en verrijkte de verzameling vooral met gesneden
steenen, toch waren er in de oude collectie reeds zeer belangrijke seriën Grieksche munten, waarvan Frans Hemsterhuys
een, nog in handschrift aanwezige, catalogus maakte. In 1820 deed de koning in de verzameling plaatsen de penningen,
toebehoord hebbende aan mevrouw de vorstin-weduwe van Oranje-Nassau en de vorstin-weduwe van Brunswijk
Lünenburg. Tot ongeveer 1829 werden er veel aanwinsten gedaan, na 1880, in den nood der tijden, hielden de
8ubsidiën op en van dat jaar tot 1858 was het bestaan van het Penningkabinet wat al te rüstig. In 1853 trad de
zeer bekwame Meyer als directeur op. Van dat jaar af tot nu toe versehenen geregeld de lijsten der aanwinsten
en kan men de ontwikkeling en uitbreiding der collectie geregeld nagaan.
Van de grootere Nederlandsche veilingen, waarop aankoopen gedaan werden, noemen wij : Jeromino de
Vries, J . J . Becker Bz., G. van Orden (1854), S. H. van der Noordaa, F. H. Croes (1856), Deketh, Schetsberg
(1857), Otto Keer en J . van Dam (1858), N. C. Kist (1861), Dr. Munnicks van Cleef (1861 en 1862), Rethaan
Macaré (1862), Mr. E. Houck (1863), H. Salm (1864), Van Duren (1865), P. Verkade (1866), J . van Iddekinge (1867),
J . Baart de la Faille (1869), P. O. van der Chijs (1870), Engel (1871), H. C. Millies (1873), O. B. ’tH o o ftv a n
Benthuijzen (1879), P. L. Posthumus en J . H. Quintus (1882), J . E. H. Hooft van Iddekinge (1883), Jeronimo
de Vries (1884), G. Theod. Born (1886), J . A. Völcker (1888), J . A. Smits van Nieuwerkerk (1894), J . F. G.
Meyer (1895), F . L. J . Dumoulin (1896), Van den Boogaarde (1903), Joh. W. Stephanik (1904).
Voor de Grieksche munten was verre weg de grootste aankoop die u it de collectie van den Amsterdamschen
verzamelaar Six.
I N H O U D
MUNTEN.
Blz.
Grieksche . ........................................................................................................... 1
R om e in sch e ........................................................................ ®
B ijz a n tjjn s c h e ...................................................................................................................................................... • ®
Nederlandsche ................................................................................................................................................... ?
Buitenlandsche . . . ..................................................................................................... H
Nieuwe............................................................................................................. ..............................................................
PENNINGEN.
Italiaansche Renaissance. ........................................................................ 15
Duitsche Renaissance...................................................................................................................................................... jp
Nederlandsche Geschiedenis............................................................................................................................................ ^
Admiralen ...................................................................................................................................................... . 2 2
Gedreven p e n n in g e n ............................................................................................................................................ . 23
Gegraveerde penningen ......................................................... 23
' Familie penningen......................... 25
B u itenlandsche • • • •
Hedendaagsche.................................................................................................................. 28
Registers .............................................. 8*
Plaat.
I—II
in
u i
IV—v
y i
VII
vm
• IX
x ^ x v
XVI
x v n
x v rn
XIX
x x ^ - x x i
XXII—x x v